In het jaar dat we zestien werden, vierden we het ene feest na het andere. We dronken breezers maar ook al bier, want dan was je stoer. Hoe meer gratis drank je ouders beschikbaar stelden, hoe meer ‘vrienden’ er op je verjaardag kwamen en hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
Het waren avonden waarop iedereen zijn liefje van het feestje van vorige week inruilde voor een nieuwe liefde van z’n leven, waarop er minstens twee mensen in de sloot belandden op de weg naar de kroeg en waarop ongeveer de helft van je bezoekers de tuin van je vader besmeurde met kots.
Sommige van die avonden waren zo historisch, dat we er nu nog regelmatig met een nostalgisch gevoel aan terug denken. Natuurlijk zijn we nu vijf jaar verder, verstandig en wijs. We hebben van alles meegemaakt, uitgeprobeerd en kennen inmiddels onze grenzen. Of we doen in ieder geval alsof. Behalve een heleboel ervaringen hebben we er toch immers weinig negatiefs aan over gehouden?
De volgende morgen viste je de bierflesjes uit de heg, plukte je de sigaretten van het dak, wuifde je de wietlucht weg en moffelde je de gebroken vaas van je moeder onder de bank.
Je kon slechts bidden dat je ouders de rode wodka vlek in hun splinternieuwe witte stoel niet zouden opmerken.
ik beken bij deze; ik was het met de rode wodka
LikeLike