Wc-perikelen

Ik ben nooit goed geweest met openbare toiletten. Zo heb ik ooit een kwartier in een Venetiaanse wc om m’n moeder gehuild omdat ik de deur niet meer open kreeg en heb ik menig verjaardagspartijtje worstelend met het slot van de wc-deur in de plaatselijke snackbar doorgebracht. Na deze fase kwam de periode waarin mijn moeder, vriendinnetje of willekeurige onbekende voor de deur moest wachten tot ik klaar was, wat er in resulteerde dat de deur regelmatig open getrokken werd terwijl ik op de pot zat omdat mijn vriendinnetje even afgeleid was.

Gelukkig is het allemaal goed gekomen: ik hoef niet meer op mijn tenen te staan om bij het slot te kunnen en trauma’s heb ik niet. Toch blijft er één ding waar ik van gruwel en wat ik koste wat kost probeer te vermijden: plassen in de trein. Hoewel ‘mijn’ trein is gezegend met een vast toilet in plaats van alleen nog maar plaszakken bij de conducteur, beschouw ik ook deze alleen voor de uiterste, hele hoge nood. Gister was het zover.

Ik pakte mijn tas, stond op en moest door drie coupés lopen voordat ik bij het toilet was. Terwijl ik de meelijwekkende blikken van mijn medepassagiers probeerde te ontwijken (het is nog net niet alsof je met je rol pleepapier over de camping loopt), trok ik de deur van het wc-hokje open. De geur die me tegemoet kwam was onbeschrijfelijk. Ik had zo’n vermoeden dat er sinds het begin van de staking van het schoonmaakpersoneel geen redden meer aan was op deze plek.

Gelukkig herinnerde ik me de instructies van een vriendin die ooit in geuren en kleuren vertelde hoe zij ‘het aanpakte’ op een openbaar toilet. Ik somde het in mijn hoofd op: de bril bekleden met wc papier, een papiertje tussen beide handen tegen de zijmuren, hangend plassen en vervolgens doorspoelen met een papiertje tussen je hand en de knop. De rol wc papier bevond zich op 30 cm hoogte en het bleek onmogelijk te zijn om er ook maar één velletje heelhuids uit te krijgen. Ik bedacht dat papiersnippers niet de ideale oplossing waren in mijn situatie en ging over op plan B.

Als goed georganiseerde jongedame heb ik altijd een pakje papieren zakdoekjes in mijn tas welke kunnen dienen als zakdoek, handdoek, notitieblok, vaatdoek, maar ook als wc papier. Na mijn plasje hees ik mijn broek omhoog en spoelde ik door met een zakdoekje tussen mijn hand en de knop. Voldaan ging ik voor het fonteintje staan, waarna ik, in de veronderstelling dat er zeep uit de dispenser zou komen, nogal raar opkeek toen ik een wit poedertje op mijn handen kreeg. Gelukkig deed de kraan het goed en had ik nog een laatste doekje wat deze keer functioneerde als handdoek.

Terwijl ik terug liep naar mijn plek besefte ik dat de crisis nog niet voorbij was: ik was in alle haast om weg te komen vergeten mijn broek dicht te ritsen. Ik dankte het huidige modebeeld voor de lange tuniekjes en ging weer zitten. De coupé waarin ik me bevond was uiteraard overvol, met mensen die me nieuwsgierig aanstaarden omdat ik zo lang weg was geweest. Ik zag ze denken: “Zal ze gepoept of geplast hebben?” Niet van mijn stuk gebracht besloot ik een tweede poging te doen op het toilet op het station.

Ik betaalde 50 cent aan de toiletjuffrouw om in een naar rozenblaadjes ruikend hokje met R. Kelly muziek op de achtergrond mijn broek dicht te doen. Daarna waste ik uitgebreid mijn handen met schuimend zeep onder de warme kraan, waarna ik, nog nagenietend, richting de bushalte liep.

Toen ik ’s middags op school een wc deur opentrok om daarachter een geschrokken twintiger te ontdekken die vergeten was om de deur op slot te doen, kon mijn dag niet meer stuk. Veel gênanter kan het immers niet. Toch?