Grote broer

Je vader wilde ook profvoetballer worden, net als jij. Later liever tennisser en nog weer later, ‘gewoon gelukkig’. Hij was mijn grote broer en grote voorbeeld; ik keek nét zo tegen hem op als jij. In mijn ogen kon hij alles: eerst hutten bouwen en leuke dingen verzinnen om samen te doen, later een huis kopen en een gezin stichten.

Hij was zó trots toen hij me het huis liet zien. Terwijl we van slaapkamer naar slaapkamer liepen, dacht ik terug aan het hutje van takken dat we ooit bij je opa en oma in de tuin maakten. Hij zat al in groep zes en had een vriendinnetje, en als ze langs kwam, speelden ze vader en moedertje en mocht ik het kindje zijn. Urenlang zaten we te kletsen en te bedenken hoe we ook nog een leuk vijvertje konden maken naast de hut. Het gat wat we uiteindelijk groeven, bleek helaas niet waterdicht. Ik was als meisje snel verdrietig, maar hij troostte me en nam me mee naar de camping in de buurt, waar we met onze blote handen kikkervisjes probeerden te vangen. Het meertje daar was veel groter en dús leuker dan het mislukte gat thuis, zei hij.

Hij was m’n grote broer en hij hielp me met alles. Ik was verlegen en durfde niet zo goed vriendjes te maken, dus op vakantie nam hij me altijd op sleeptouw. ‘Dit is mijn zusje, ze doet ook mee’, zei hij dan. Ik was nog niet zo goed in verstoppertje en knikkeren dus hij regelde altijd dat ik ‘voor spek en bonen’ mee mocht doen. En als ik een jongen leuk vond, dan gaf hij me tips en advies, wat er eigenlijk altijd op neer kwam dat ik nog maar beter even bij jongens uit te buurt kon blijven.

In onze basisschooltijd fietsten we samen naar school en toen ik ook naar de middelbare mocht, vertelde hij aan iedereen trots dat ik z’n zusje was. In de jaren die volgden, hielp hij me aan m’n eerste baantje bij zijn eigen werkgever en werden we collega’s. Hij kwam me opzoeken als ik in het buitenland woonde en hielp me telkens weer met verhuizen. Beresterk, was ie! Als ik liefdesverdriet had, dan belde ik hem daarom als eerst. Hij was m’n grote broer en hij kon me altijd uitleggen wat ik nog niet begreep aan de liefde.

Op een avond, zo’n zeven jaar geleden, was ik met een vriendinnetje aan het stappen en stond hij voor me met je moeder hand in hand: ‘Hé zus, dit is haar dan!’ zei hij trots. Opeens ging hij niet meer met mij shoppen en stappen maar met haar, maar ik vond het niet erg. Ze was mooi en energiek en spontaan en ze werd mijn ‘grote zus’. Ik was enorm trots toen je vader me vroeg als getuige bij hun huwelijk. Een dag waarop we de zenuwen deelden, schaterlachten, knuffelden en vreugdetranen wegpinkten.

Die vreugdetranen waren er weer toen jij geboren was. Je was zó vroeg en zó klein maar je had tien vingers en tien tenen en alles kwam goed. Mijn grote broer was vader en hij vertelde aan iedereen trots dat jij zijn zoon was. In de jaren die volgden, leerde hij je ‘Loes’ zeggen en later ook ‘Bas’. Je kreeg namelijk een oom, die net als ik ontroerd was toen we je kleine broertje mochten ontmoeten. ‘Loes, ik heb een broer!’ riep je trots.

Je vader is mijn grote broer en hij is nog steeds beresterk. Jij bent zijn zoon en al zó sterk dat je je kleine broertje goed kunt vasthouden. Je bent alleen een beetje sip want er is iets aan de hand. Papa woont niet meer thuis en nu kan je niet met hem voetballen en stoeien en verhaaltjes lezen voordat je gaat slapen. Hij is er niet als je wakker wordt van een nare droom of als je ’s ochtends de grote slaapkamer binnensluipt. Het is onzeker wanneer jullie weer kunnen voetballen en de kans dat hij de eerste stapjes van je broertje ziet, is niet meer zo groot. Hij mag er niet meer altijd zijn als je hem nodig hebt. Iemand anders gaat bepalen wanneer je met hem kan stoeien en verhaaltjes lezen en bij hem wakker mag worden.

Je vader werd geen profvoetballer en tennisser, en ook niet ‘gewoon gelukkig’. Je vader en moeder houden niet meer van elkaar en ook al ben ik nu ook beresterk, ik kan er niks aan veranderen. Wel kan ik nu even de grote zus zijn en hem opzoeken, met hem praten en leuke dingen verzinnen om samen te doen. Ik kan met hem shoppen en stappen en hem helpen een huisje in te richten waar jij je helemaal thuis voelt als je er bent.

Je ouders houden dan misschien niet meer van elkaar, maar wel ontzettend veel van jou. Boven alles staat dat jij moet kunnen spelen, leren lezen en altijd iemand om je heen moet hebben waar je naartoe kunt als je bang of verdrietig bent of iets nog niet helemaal begrijpt. En dat je de raad van allebei je ouders nodig hebt wanneer je later een huis wilt kopen en een gezin wilt stichten.

Je bent pas twee maar ook een beresterke grote broer. Voorlopig ga je niet begrijpen waarom en zal je verdrietig zijn. Weet dat het niet aan jou ligt: ik ben al groot en voel me net zo. We kunnen alleen maar samen hopen dat je vader je nog steeds mag leren net zo’n fijne grote broer te zijn als hij.