De Grote Dag

IMG_1698

Ik was een van die gelukkige mensen die geen beugel hoefden en die ook nog eens nauwelijks jeugdpuistjes hadden. Gepest op school werd ik niet, ik leerde makkelijk en vertoonde geen extreem pubergedrag. Kortom, ik was geen probleemkind.

Toen ik vijftien was, kwam hier verandering in. Wekenlang verging ik van de hoofdpijn. Mijn cijfers kelderden en m’n nerd-imago kwam serieus in gevaar. De dokter verwees me door naar de opticien, die met de woorden “Je hebt een bril nodig” een einde aan mijn zorgeloze leventje maakte.

De beste man begon vervolgens, aangemoedigd door mijn moeder, het ene na het andere kekke montuur op m’n neus te zetten. Ik zat middenin mijn ‘akward phase’ en weigerde dus halsstarrig ook maar in de spiegel te kíjken. Gelukkig bleek ik ook in aanmerking te komen voor lenzen en bleef mijn imagoschade beperkt.

De opticien werd na die eerste ongelukkige ontmoeting niet bepaald mijn beste vriend. Vijf jaar later sprak hij namelijk de legendarische woorden: “Je hebt herpes”. M’n moeder was hier uiteraard ook bij. Hoewel die akward phase wel voorbij was, wenste ik op dat moment heel hard dat ik ergens anders was. ‘Gelukkig’ ging het niet om de welbekende geslachtsziekte maar om een zeldzaam oogvirus. Jawel: ik was officieel onderdeel van de 0,15% van de wereldbevolking die erin slaagde herpes in z’n ogen te krijgen.

Snel daarna maakte ik kennis met de overtreffende trap (zowel in opleiding als in het gebrek aan social skills) van de opticien: de oogarts. Een rits oncomfortabele oogonderzoeken (ik zal je de details besparen) werd gevolgd door de boodschap: “Jij mag voorlopig geen lenzen dragen.” Dit was de dag dat mijn moeder en ik uiteindelijk tóch een (niet al te kek) montuurtje uitzochten.

Wanneer je transformeert naar een brildrager, gebeurt er iets geks met de mensen in je omgeving. Het worden stuk voor stuk idioten. De meest gestelde vraag in die tijd was: “Goh, heb je een bril?” Om het stompzinnige niveau van het soort gesprekken (“Wat?! Heb ik een bril? Waar?!”) wat dan volgde te vermijden, probeerde ik zo min mogelijk met het gehate ding op in het openbaar te verschijnen. Onderweg, op sociale gelegenheden en tijdens het stappen zag ik gewoon niet zo best. Met een hoop blauwe plekken als gevolg.

Toen het virus boven verwachting goed genas, ging ik voor een second opinion naar een andere opticien. Deze man werd mijn held. Hoewel ik hem ervan verdacht prima ogen te hebben en alleen een bril te dragen omdat de zaak dan meer verkocht, vertrouwde ik hem wel. Ik mocht, afgewisseld met m’n bril, mondjesmaat weer lenzen dragen. Samen met m’n moeder zocht ik een hip nieuw montuur uit en uiteindelijk begon ik er zelfs bijna lol in te krijgen: bij m’n nieuwe studie behoorde ik officieel tot de nerds, ik won een ontwerpwedstrijd georganiseerd door de opticien en overwoog bijna me op te geven voor de Brildrager van het Jaar Verkiezing.

Bijna dan. Want toch bleef het knagen. Zonder bril voelde ik me mooier, werd ik vaker nagefloten op straat en vroeg het kassameisje niet om m’n ID als ik een flesje wijn wilde kopen. Daarbij besloeg ie als ik thee dronk, was hij altijd vies, zakte hij constant van mijn neus en werd ik compleet geblindeerd door regenbuien op de fiets.

De afgelopen weken heb ik al deze nadelen maar even voor lief genomen. Als extra ‘bonus’ mag ik zelfs een paar weken geen make up dragen. Morgen is namelijk de Dag van mijn Ooglaserbehandeling. Bye nerd, hello new me. En mijn hippe bril? Die laat ik gewoon omtoveren tot een zonnebril.