Kamperen (deel 1)

Toen ik klein was, gingen we elk zomer kamperen. Bepakt en bezakt reden we met het hele gezin naar het Zuiden, hopend dat het daar inderdaad zulk mooi weer was als we, maanden eerder bij het reserveren van ons plekje, hadden voorspeld.

Mijn herinneringen aan de reis er naartoe zijn niet al te positief: urenlange files, geen airco of navigatie en ontelbaar veel herhalingen van twaalf liedjes op één cassettebandje. Het ontzag voor m’n ouders groeide dan ook met elke kilometer die we verder van huis verwijderd raakten. Pap suste kalm de ruzies op de achterbank terwijl mam ons, met behulp van een enorme wegenkaart, langs de Route du Soleil loodste. Om de zoveel uur leegde ze zonder klagen een emmer spuug die ik, gezegend met een flinke dosis autoziekte, na de zoveelste reeks haarspeldbochten geproduceerd had. Natuurlijk waren er ook hoogtepunten: met z’n allen meezingen met ‘Ja zuster nee zuster’, picknicken bij een parkeerplaats onderweg en het moment waarop het dan eindelijk warm genoeg was om de pijpen van m’n afritsbroek te ritsen.

Eenmaal aangekomen op de plek van bestemming stond er een grote Eurocamp of Vacansoleil tent voor ons klaar, compleet met slaapcabines, koelkast, kookgerei en knusse voortent. Een caravan hadden we namelijk niet (pap hield niet van rechts rijden) en een knus koepeltentje was alleen leuk toen m’n ouders nog met z’n tweetjes waren. De buren, een Brits stelletje, zaten duidelijk nog wél in die fase. Elke ochtend waren ze voor dag en dauw op doordat de felle zon hun tentje omtoverde tot een sauna. En terwijl wij ’s avonds spelletjes deden in de voortent, werden zij, ondanks hun citronellakaars, buiten opgegeten door de muggen.

We hadden een beetje met ze te doen, die stakkers in dat tentje. Vooral toen de leegstaande plek naast onze tent werd bezet door een enorme, indrukwekkende camper. Je weet wel, zo één met kookeiland, boxspringbedden, breedbeeldtelevisie en uitklapbare serre. Voor zover die bestonden in 1999. Fransen waren het, en vanaf het moment dat de buurman een badmintonveld uitzette op ons veld en gebaarde dat wij er ook op mochten spelen, was mijn vakantie compleet.

Een paar nachten later brak de hel los. Het onweerde zó hard, dat er vlakbij onze tent een autoalarm afging. De volgende ochtend bleek het die van de camper te zijn, die nogal wat deukjes had opgelopen door de hagelstenen die ’s nachts uit de lucht waren komen vallen. Terwijl de Franse levensgenieter vloekend en tierend de schade opnam en pap de laatste modder uit onze voortent veegde, kropen de Britten tevreden hun tentje uit. Ze hadden de nacht heelhuids overleefd, ongegeneerd luidruchtig met elkaar kunnen ‘knuffelen’ dankzij de herrie buiten en zelfs uit kunnen slapen doordat de zon die ochtend niet zo hard op hun tentje brandde als de dagen ervoor.

Toen we weer thuis waren, besloten m’n ouders dat het wel welletjes was geweest met kamperen. M’n moeder wilde niet meer koken op een gasstelletje, pap was de jengelende kinderen van de buren zat en m’n puberende broer weigerde nog langer met een wc rol onder z’n arm langs de tent van de giechelende buurmeisjes te lopen.

Na de zomer van 1999 werden we huisjesmensen.

Een reactie op “Kamperen (deel 1)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s